Mijn eerste zender
Om een communicatieprobleem op te lossen (zie onder U.A.E.M.) werd besloten een proef met draadloze overdracht te nemen. Het was een puur experimenteel gebeuren gevoed door jeugdige experimenteerdrang.
We hadden geen bouwbeschrijving van een zender. Sterker nog, we hadden alleen wat ervaring met basale onderdelen als motortjes, spoelen, draden en schakelaars. De enige “moderne” electronica die we toentertijd beheersten was ongeveer op het niveau kristalontvanger.
De oplossing haalden we uit een zeer gedateerd boek uit 1919, geschreven in oud Gotisch Duits schrift: “Elektrotechnik für Alle” Het leek wel een toverboek. Daar werd het principe van signaaloverdracht via vonken behandeld en dat was met enige moeite te ontcijferen (leve de H.B.S.)
Als “zender” werd een oude stofzuigermotor met koolborstels geschikt bevonden, die prachtig kon vonken. Via een oude condensator werd aan de ene kant van de motor de aarde en aan de andere kant de antenne (die van de kristalontvanger) aangesloten. Met de aan/uit schakelaar konden morsesignalen worden gemaakt.
De bedoeling was, dat het signaal een half huizenblok verder ontvangen zou worden, en de bevestiging daarvan zou met een zaklantaarn kenbaar gemaakt worden.
Van de frequentie hadden we natuurlijk geen idee: we verwachtten op een stil plekje onder in de middengolf wel wat te kunnen horen. Dat bleek te kloppen, hetgeen met de zaklantaarn bevestigd werd.
Natuurlijk bleef zoiets niet lang onopgemerkt. Mijn vader begreep al spoedig dat de radiostoringen op Hilversum I en II geen onsamenhangend karakter hadden en had uiteraard snel door waar deze vandaan kwamen.
Dat betekende het einde van onze “draadlooze telegrafie” en het begin van het zoeken naar andere communicatievormen. Pas jaren later haalde ik mijn zendmachtiging, maar toen waren vonkzenders echt passé.